die Gronings, Zeeuws of Limburgs moeten voorstellen. Ook vindt men daarin allerlei van het officiële Nederlands afwijkende woorden opgenomen. Hier ziet men nu in volle duidelijkheid de neiging, om geringe accent- en uitspraakverschillen te exalteren en in de geschreven, de officiële taal te consolideren. Ging men de taal van elke streek, van elk dorp, van elk individu op die wijze neerschrijven, ja zelfs het ‘zuiverste’ Hollands, dan zou men zeker tot dezelfde streepjes, accenten, lettercombinaties zijn toevlucht moeten nemen, niet alleen, omdat de letters van het alfabet volkomen ontoereikend zijn voor menigten uitspraak-nuancen, maar ook omdat we nooit zeggen wat er staat. Voor enige jaren verscheen ergens een vermakelijke fonetische weergave van de taal der beschaafden, die er al heel potsierlijk uitzag, doch inderdaad, zo en niet anders spreken we. De geschreven woorden zijn slechts benaderingen van hetgeen men wezenlijk zegt. Maar meer is dan ook niet nodig, en men doet het er mee. De oo in rood klinkt anders dan die in boor, de ee in been anders dan in beer, de o in bok anders dan in brok, maar aan de overeenkomstige schrijfwijze stoot zich geen mens. Slechts het verlangen, ‘eigen bestaan’ uit te drukken in ‘eigen taal’, brengt tot het exalteren, soms zelfs fingeren, van de verschillen met een andere taal.
Waar dit nu al plaats grijpt bij een weliswaar sentimenteel en gemaniëreerd, maar toch altijd tam en gematigd provincialisme, kan men wel nagaan, hoe het toegaat, als het militant nationalisme begint op te treden of overheersend is.
De taal is het collectief-distinctief bij uitnemendheid. Door de taal te jorceren versterkt men de grenzen, en inderdaad heeft dit forceren van de taal in dienst van het nationalisme altijd plaats gehad. Evenmin nu als ‘recht’ in aanmerking komt bij imperialistische politiek, evenmin als de schoonheidszin een rol speelt bij de ‘liefde tot de vaderlandse kleuren’, evenmin kent het nationalistisch purisme logische en etymologische bekommeringen.
Als aardig en sprekend voorbeeld is hier te vermelden, wat Sütterlin vertelt over de strijd in Duitsland voor de h in Rhein, Rhodes enz. en voor het zogeheten gotische letterschrift. Hier streed natuurlijk nationalistisch aristocratisme vooraan voor
109