kastedistinctief, basis voor de buitensporigste aanmatigingen. In het van kastemoraal druipende Adam Bede kan men een beschrijving vinden van een avondschool, waar volwassen mannen schrijven leren. Welk een hautain medelijdend glimlachje om hun onhandige houdingen, hun stumperig gewurm. Ja, vriendlief, maar het is ooit geen kleinigheid, te kunnen lezen en schrijven! Even later vindt men de held-analfabeet aan het avondmaal. Hij eet bonen. Nu ja, de gentleman soupeert met fazanten, maar is hij daarom nu zo veel gelukkiger? Als steeds: de neiging, om de voorrechten van de bezitter te verkleinen en zijn uitnemendheid te exalteren. Is hij zo veel gelukkiger, omdat hij fazant eet? Welneen! Is hij zo veel meer, omdat hij lezen en schrijven kan? En of!
Maar ook aan lezen en schrijven kende men de beschaafde niet langer en dit distinctief werd op zijn beurt vervangen: het Beschaafde Taalgebruik. De beschaafde alleen kan zijn landstaal zuiver spreken. Hoe zeer onzuiver spreken als distinctief is bedoeld, blijkt soms op eigenaardige wijze, als een schrijver iemand uit het volk over ‘senten’ laat spreken. Maar ook de hoogst beschaafde is onmachtig ‘centen’ anders dan als ‘senten’ te doen klinken!
Bijzonder vermakelijk is in dit verband, wat Wells in een van zijn latere romans van een zekere butler vertelt. Deze man had de gewoonte, ‘to drop his h’s’ in zijn betrekking, maar niet in zijn eigen kring. Daarop opmerkzaam gemaakt, antwoordde hij: ‘Och ja, dat doe ik maar, omdat ze mij anders misschien vrijpostig zouden vinden.’ Ongepaste nivelle-ringsneigingen! Welk een mensenkenner was die butler. Geen begin-‘h’ kwam in zijn deftige dienst over zijn lippen. En waarschijnlijk stuurde hij ook heimelijk zijn jongen naar de betere school, waar hij ook de ‘h’ leerde zeggen.
Kijken we even om ons heen, dan blijkt onmiddellijk de ware aard, in het grillige en inconsequente der aan het taalgebruik ontleende distinctieven. ‘Ik ken het niet helpen’ karakteriseert de proleet — maar ‘ik herkon hem niet’ kunt ge dagelijks uit de mond van ‘patriciërs’ en ‘aristocraten’ horen. De waarheid is, dat deze volstrekt niet zuiver Hollands spreken, maar in hun blommen en motten en je eigen, en booien
96