het, en Toynbee meent dat dit het eenvoudigst en verhevenst is uitgedrukt in het Koranwoord waarmee hij z’n derde deel sluit: „Alles komt van God en gaat tot God”.
XIX
Wat van Max Weber gezegd is, geldt evenzeer voor Toynbee: geen overzicht van z’n werk kan een juist denkbeeld geven van het belangrijkste element ervan; het onschematische, het aan de levende werkelijkheid ontleende, het subtiele en psychologische van onderzoekingen, die, als ze in hoofdtrekken worden weergegeven, onmiddellijk hun starre en dogmatische kanten laten zien. Toynbee geeft geen „methode” en zij die zijn inzichten methodisch gaan toepassen, zullen bijna onvermijdelijk in het caricaturale vervallen. Inplaats van een methode geeft hij aanwijzingen voor het concentreren der opmerkzaamheid op bepaalde verschijnselen. Die aanwijzingen zullen, naarmate z’n werk de voltooiing nadert, nog talrijker worden. Eerst het laatste deel van z’n werk belooft een vergelijkende analyse en waardering der geschiedenis-theorieën te geven, en daarmee ook de compleetste uitdrukking van Toynbee’s eigen „theorie”. Eerst het voorlaatste deel zal ons uitvoerig inlichten over de vooruitzichten der Westerse beschaving, de zaak die ons in deze jaren onophoudelijk bezig houdt, die voor ons een kwestie van leven en dood geworden is.
Is dus een definitief oordeel over Toynbee’s werk thans onmogelijk, de aandacht moest er op gevestigd worden om twee redenen.
In de eerste plaats zou het jammer, maar ook schande zijn, indien men hier in Nederland Toynbee verwaarloosde, z’n werk niet ging lezen en het niet als een element in onze pogingen om tot inzicht te komen, leerde zien en leerde gebruiken. Het zal nooit de populariteit krijgen van die simplistische schema’s die alles tot één oorsprong herleiden en die, de geschiedenis uit één of uit een klein aantal factoren verklarend, in werkelijkheid slechts uitdrukking geven aan de eenzijdige belangstelling van de opstellers en de gebruikers dier schema’s. Het is dus een kwestie van algemene beschaving en van een beschaafde kijk op de geschiedenis of men belangstelling voor Toynbee aan den dag zal leggen.
Maar naast de algemene belangstelling voor de toekomst onzer beschaving, naast het filosoferen en speculeren, het onderzoeken en het uitspreken van vermoedens en mogelijkheden, zoals tenslotte alleen iemand die in ’t geheel niet geïnteresseerd is bij onze beschaving en die haar toch volkomen zou kennen, begrijpen, aanvoelen
94