zijn, een niet onvermakelijke sport, om aan te tonen dat de kampioen der zindelijkheid in denken en spreken een boek heeft geschreven dat een doorlopende zondeval is.
Maar dit alles behoort tot de vermakelijkheden, tot de spelletjes waarmee intellectuelen van een bepaald soort, intellectuelen namelijk die niets anders willen zijn dan jongleurs met begrippen en woorden, zich kunnen amuseren. Voor werkelijke intellectuelen, dat wil zeggen voor mensen die woorden en begrippen gebruiken en hanteren met het doel om in de maatschappij en in de wetenschap orde op zaken te stellen, zou een boek, dat geen andere inbond heeft dan gemanipulcer met de term „Christenen”, op zijn best als afschrikwekkend voorbeeld van de geestelijke en zakelijke leegheid, die onder de luxe-intellectuclen bestaat, van betekenis zijn. En het debat over een dergelijk boek zou ook al niet veel meer om het lijf hebben dan, laat ons zeggen, de ontmaskering van een aansteller.
Maar zo staan de dingen niet. Menno ter Braak is nu eenmaal onze knapste en intelligentste essayist en hij schrijft geen zinledige boeken, omdat hij, ondanks afkomst, opvoeding en ondanks het milieu waarin hij leeft, een bijna onuitroeibaar instinct voor het zakelijke en voor het directe contact met levende en handelende mensen blijkt te hebben, zodat, ondanks alles, en door bijna onbegaanbare wouden van woord-gewas heen, toch altijd een verbinding met de realiteiten tot stand komt. En wat meer zegt, die verbinding blijkt dan van zodanige aard te zijn, dat ook normale en nuchtere mensen er iets aan hebben voor hun inzicht en hun handelen, ja, dat ze er soms een nieuwe kijk op de dingen door krijgen, en beseffen dat deze typische en tegelijkertijd buitengewone ideoloog die Ter Braak is, in sommige opzichten minder ideologisch is dan zelfs de paar normale mensen die men in deze wereld kan aantreffen. Hieruit blijkt wel, dat wat mensen van ons slag in Ter Braak waarderen, heel iets anders is dan wat hem tot een geëerbiedigd man in het Nederlandse schrijvers- en intellectuelenwereldje heeft gemaakt. Zijn reputatie daar berust op het feit, dat hij nog ingewikkelder en draaieriger kan redeneren dan al de andere producenten van rare en gekronkelde zinnen. Als die zielepoten menen dat ze hun topprestatie geleverd hebben, dan komt Ter Braak en bewijst dat ze nog maar aan het begin staan, en draait en draait tot ze allemaal duizelig worden en vol eerbied stamelen: hij is de grootste van ons allen. Deze vaardigheid verschaft hem in Holland de eretitel van een „scherp dialecticus”, want onder de intellectuelen van bijna alle
4i