II
De dialectici beweren hardnekkig, dat de gewone logica niet kan verklaren, hoe iets tegelijkertijd zichzelf en iets anders is, zich op een bepaald punt bevindt en er toch niet is, dus zich beweegt, wordt, groeit. En ze schrijven nu voor, hoe de logica behoorde te redeneren, opdat ze door de dialectiek gemakkelijk weerlegd en belachelijk gemaakt zou kunnen worden.
„Een vliegende pijl kan logisch niet in beweging zijn, want volgens de logica is hij op ieder ogenblik in èèn punt, als hij in èèn punt is, kan hij niet in een ander punt zijn, en evenmin dus van het ene punt naar het andere komen,” zo luidde de paradox waarmee Zeno uit Eléa, de eerste der dialectici, omstreeks 450 v. C. z’n mede-Griekcn pestte, een paradox die tot op heden door alle Hegelaars en Marxisten herhaald wordt, zoals trouwens ook door alle irra-tionalisten van het type Bergson en dergelijke. Waarop de logica, om In dezelfde stijl te blijven, alleen maar kan antwoorden dat inderdaad niet de logica zich van het ene punt naar het andere beweegt, maar dat de pijl het doet, terwijl de logica geen andere taak heeft dan nauwkeurig te beschrijven hoe die pijl zich beweegt, het aan de dialectiek overlatend zichzelf wijs te maken, dat ze door een bizonder soort denken de pijl In beweging brengt, en voor zichzelf wetend dat „beweging” een woord is waarmee we een bepaald gedrag van pijlen, stenen en andere dingen aangeven. En de hele mop van de dialectici is, dat ze ons verbieden het woord „beweging” te gebruiken en ons willen dwingen te volstaan met „zijn” en „niet-zijn”, om dan met een verschrikkelijk gewichtig gezicht bij ons te komen en te zeggen; wil ik je nu eens dialectisch verklaren hoe het komt dat die pijl zo raar doet; dat komt door de „beweging” — en daar zou de logica toch nooit aan gedacht hebben.
Intussen heeft die nederig weggekropen logica allang de vormen van de banen berekend, die de pijl doorloopt, ze weet hoe ver die pijl kan komen bij een bepaalde aanvangssnelheid, enz. enz. En ze vraagt nu de dialectiek — in alle bescheidenheid —: nu U, (zoals v. d. G. zegt), ons denken hebt „verrijkt, met een nieuw begrip, dat werkt, waar het formele denken niet kan bevredigen”, nu weet U ongetwijfeld nog een aantal eigenschappen van die beweging, waar ik, arme logica, nooit aan toe kan komen; of wellicht zijn al mijn berekeningen verkeerd? Waarop dan blijkt, dat de dialectiek niets meer weet van de pijl en haar beweging dan wij, tot dezelfde formules en baanberekeningen komt, als ze zich ten minste verwaardigt te gaan rekenen, als wij, of anders blunders maakt.
166