reeds door v. d. G. en mij genoemde Max Adler, die Kantlaan is, maar die zich tevens aan z’n Marxisme verplicht acht de dialectiek bij Marx en ook bij Hegel te verdedigen, tot de volgende, kostelijke, bekentenis komen („Marxistische Probleme”, 5e dr. blz. 32): „Freilich kann sich dabei die Dialcktik, sobald sie aus dem Denken selbst in den Bereich des sprachlichen ausdrucks tritt, nur wieder mit den begrenzten Mitteln des Verstandes mitteilen, und hieraus entstehen dann jene scheinbaren Widerspruche und Paradoxien, an denen die nur zu oberflachlichen Kritiker hangen bleiben. Allein man darf eben nicht vergessen, dasz das Wesentliche der Dialek-tik ihr Appell von dem sprachlichen Denken an das Denken selbst ist dem die Sprache nicht wesentlich ist, das heiszt, die Dialektik kann im Grunde gar nicht mitgeteilt werden, sie musz selbst gedacht, sie musz verstanden werden.
Dat is dus precies, wat een „oppervlakkig criticus” zoals de schrijver van dit artikel, reeds aantoonde. En tegen dit bewijs van ons „oppervlakkige” tegenstanders, dat de dialectici eigenlijk niets anders doen dan uitroepen: „ik zie, ik zie, wat jij niet ziet”, zonder ooit in staat te zijn, te laten zien wat ze nu mèèr zien dan wij, en dat de dialectiek dus een flauwe, kinderachtige gewichtigdoenerij is, en dat haar „rationele kern” (om het woord van Marx te gebruiken) volkomen gelijk is aan de kern van iedere mystiek, religieuze openbaring, of hocuspocus intuïtie, kan Hegel zich dan nog verdedigen door er naar te verwijzen dat het „Absolute” inderdaad „God” is, maar Marx en de Marxisten, die „rationeel” en wetenschappelijk willen zijn, staan machteloos, en kunnen zich alleen verdedigen door ons uit te schelden voor „metaphysische denkers”, terwijl het zonnenklaar gebleken is dat de kern der dialectiek, het metaphysische beginsel bij uitnemendheid, het „onbegrijpelijke”, het „irrationele” is.
Wie zich nu niet laat overbluffen door de trucs der Hegelaars en Marxisten, die zelf tot over de oren in de metaphysica zitten en hun tegenstanders, die zich er aan ontworsteld hebben, metaphysici schelden, en die zelf door en door formalistisch redeneren volgens een bepaald schema (these-antithese-synthese), maar hun tegen-• standers, die zich van de dictatuur van dit schema bevrijd hebben en die bij alle schema’s die ze gebruiken (waaronder bij tijd en wijle ook het dialectische schema kan vallen) zich volkomen bewust zijn van het schematische karakter van iedere redenering, uitschelden voor handhavers der „formele logica” — wie zich dus niet laat overbluffen door zinnetjes als die van v. d. Garde (b.v.
160