dacht heeft en daarbij vooral de door mij onderstreepte gedeelten goed in het oog houdt, die begint in te zien dat de dialectiek in ’t geheel niets niet denken te maken heeft, en dat zij die de dialectiek, zoals dat wel eens gebeurt, een aaneenschakeling van „sophismen” noemen, inderdaad niets van de dialectiek begrepen hebben. Want sophismen zijn altijd streng logisch opgebouwd, maar met kleine, voor de onoplettende toehoorder bijna onmerkbare, verschuivingen in de loop van de redenering, waardoor het totaal volkomen vervalst wordt, en juist daarom is het onderzoeken en uiteenrafe-len van sophismen zo interessant en nuttig als denkoefening.
In de dialectiek echter staat men op een volkomen ander terrein, men staat buiten de logica, en men bevindt zich midden in het ,,geloof” of de „innerlijke aanschouwing” of de „intuïtie” (dit begrip dan in de Bergsoniaanse en niet in de psychologische zin genomen) of, zoals ik het bij gelegenheid reeds zei, de „hocus pocus”.
Het ligt dus voor de hand dat iedere poging om aan te geven wat nu eigenlijk „dialectiek” is, mislukken moet. Was het een wijze van denken, men zou het onder woorden kunnen brengen, want de bekende „Behaviorist” Watson moge het dan wellicht te kras uitgedrukt hebben toen hij zei, dat de mensen eigenlijk niet „denken”, doch alleen „spreken” ') anders dan sprekend kunnen we noch ons eigen denken tot uitdrukking brengen, noch het aan anderen mededelen, noch omtrent hun denken iets gewaar worden, noch iets omtrent het denken in het algemeen weten. Wat het denkproces zelf is, weten wij niet, wij kennen slechts de openbaringsvorm er van, die we onder woorden brengen. En als Jan, Piet, of Klaas beweert dat hij anders denkt dan ik (b.v. „dialectisch”) dan kan ik dat op zichzelf voor kennisgeving aannemen, ik kan alleen controleren of hij met dat andere denken, iets anders, iets beters, iets meer, tot uitdrukking kan brengen dan ik. Of, om het met de gewone filosofische termen te zeggen, of z’n logica tot andere resultaten leidt dan de mijne.
Men kan dus begrijpen dat een denker, opgevoed in de school van Kant’s critische logica, zich in de zonderlingste bochten moet wringen als hij de dialectiek wil verdedigen. En zo zien we b.v. de
-1) Men heeft veel kabaal gemaakt over deze formulering van Watson. daarbij vergetend, dat de oude Grieken eigenlijk op hetzelfde standpunt stonden toen ze het denken indeelden in: Logica, of het gesprek met zichzelf, Dialectiek, of het gesprek met een tweede persoon: en Rethoriek of het spreken tot een massa. Dat de ..dialectiek” van Hcgel niets met het oorspronkelijke begrip gemeen heeft, volgt hieruit, maar moest toch even gezegd worden.
159