brengen aan het „dialectisch materialisme”, moet hij enige malen F. Engels citeren. Maar dit alles heeft niets met z’n boek te maken dat voor het overige een poging is om na te gaan, hoe, in de ontwikkelingsgeschiedenis der aarde, het leven kan ontstaan, als een schakel in de eindeloze reeks van veranderingen die de stof heeft ondergaan. Hij verwerpt dus niet alleen de theorieën der „spontane generatie” en van de „continuïteit van het leven”, maar ook de niets verder brengende theorie van het leven dat van uit een ander deel van de kosmos op aarde zou zijn gekomen. Hij verwerpt tevens de opvatting dat we de oorsprong van het leven kunnen leren kennen door de eenvoudigste thans levende wezens als uitgangspunt te nemen, immers we hebben in al die gevallen reeds met zeer gecompliceerde vormingen te maken. Eerst als we de toestanden op het aardoppervlak gaan reconstrueren, in een atmosfeer zonder zuurstof, bij hogere temperaturen, onder inwerking van ultraviolette stralen, kunnen we, rekening houdend met onze kennis van fermenten, virussen, bacteriophagen, aan de vorming van stoffen denken die „levend” zijn, maar die, door hun verdere ontwikkeling, toestanden hebben geschapen, die thans hun ontstaan, of in ieder geval hun voortbestaan ónmogelijk maken. Laten wij niet vergeten dat onze tegenwoordige „dode stof” ook een zeer gecompliceerde constructie is, als we haar met atomen of atoomkernen vergelijken, en dat ook die stof een uitzonderingsgeval is in het heelal, al hebben we meestal geen oog voor dit „wonder” dat niet van principieel andere aard is dan „het wonder van het leven”.
Hiermee wil in ’t geheel niet gezegd zijn dat we het ontstaan en de ontwikkeling van het leven, laat staan die van de geest, op een feilloze wijze kunnen beschrijven, of zelfs maar in grote trekken op een enigszins plausibele manier kunnen voorstellen; maar een boek als dat van Oparin laat ons zien hoe de onderzoekingen der biochemici, der bacteriologen, der onderzoekers van fermenten en enzymen, een wetenschap van het leven tot stand brengen, die reeds een respectabele betekenis heeft, en die bewijst dat ook op dit gebied slechts de methode van zorgvuldig en geduldig onderzoek, en van stoutmoedige, doch uit het wetenschappelijke milieu voortgekomen hypothesen ons verder kan brengen, terwijl iedere mystiek-zoekerij of -makerij alleen maar tot het ontstaan van steeds nieuwe woordsluiers leidt.
Niettemin zoals we reeds aan het begin van deze beschouwing opmerkten, zien wc dat tal van ernstige wetenschapsmensen, in verwarring geraken zodra ze gaan filosoferen, zodra ze de feiten die
148