moest dus daarom deze schets van de lotgevallen der „verklaringen der natuurverschijnselen” onbevredigend blijven. Niettemin als we het bock bekijken in verband met de vraag of de tegenwoordige „crisis in de natuurwetenschappen”, zoals men die wel pleegt te noemen, enigerlei aanleiding geeft tot het te hulp roepen van buiten- of bovcnfysischc hulp, dan zien wc dat het in dit opzicht een duidelijke taal spreekt: „De relativiteitstheorie legt de nadruk op de betekenis van het begrip „veld” in de fysica. Het is echter tot op heden niet gelukt een zuivere „veld”-fysica te formuleren. Wc moeten op heden nog altijd het bestaan van alle twee, veld en materie, aannemen” zo eindigt het voorlaatste hoofdstuk. En in het laatste hoofdstuk wordt geconstateerd dat de kwantum-fysjca weliswaar zeer ver afstaat van de oude mechanistische opvattingen, maar dat ze niettemin altijd nog op de twee begrippen materie en veld berust, en een dualistische theorie is (blz. 271). In de loop der laatste jaren zijn alle moeilijkheden geconcentreerd om een paar principiële punten. De fysica wacht met ongeduld op de oplossing dier moeilijkheden, maar ze kan thans nog niet voorzien hoe en waar er nieuw licht op deze moeilijkheden zal vallen (blz. 213). Zo is de toestand. En een andere oplossing dan doorwerken en verder denken is er niet.
Ook Einstein en Infcld maken nu en dan een klein aanloopje in de richting der metafysica, ofschoon het onschuldige uitstapjes zijn in vergelijking met die van Jeans, Eddington, Millikan en andere religieuze natuurfilosofen. Maar zodra ze als vakmensen praten, merkt men dat die filosofie niets anders is dan een wijsheid die ze als algemccn-ontwikkelde leken hebben opgedaan en die ze zich herinneren zodra ze zakelijk niets meer te zeggen hebben.
Misschien zal men nu opmerken dat dit juist kan zijn zodra we met de levenloze natuur te doen hebben, maar dat „het wonder van het leven” ons dan toch maar dwingt geheel nieuwe principes van organiserende en naar de doel strevende aard aan te nemen en dat wc zonder een vitalistisch principe, zonder „entclechie” of iets van dien aard niet eens redelijk over dit soort dingen kunnen praten.
Maar iemand als A. I. Oparin, een der leiders van het Russische Biochemisch Instituut, denkt er anders over, zoals uit zijn bock „The Origin of Life” blijkt. Bij het lezen van dit boek mag men niet vergeten dat de schrijver van „de oorsprong van het leven” zowel van oorsprong als van levenspositie, een Rus is, die in het tegenwoordige Rusland werkt. Dus moet hij de verplichte hulde
HZ