schap op losse schroeven; niet alleen de vaste regelmatigheden, door de wetenschap gevonden, ook de regelmatigheden, die de eeuwenlange practijk der gewone ervaring heeft leren kennen, worden onzeker. Daarmee Is niet alleen ons theoretisch denken, maar ook ons practlsch handelen bedreigd”. Nietwaar, dit is de wereld zoals het geloof” die nodig heeft: alles, de wetenschap en de practijk, alles staat „op losse schroeven” en dus; bekeert U, want het einde is nabij! Wat de natuurwetenschappen leren, dat was, zo schreef Kohnstamm in 1915, naar aanleiding van de theorie van Boltz-mann (Warmteleer, blz. 223): „Dat wat stof en vlammen zich samenvoegen tot een mens (de omkering van een verbranding), het is volgens de strenge natuurwetenschap niet onmogelijk, slechts onwaarschijnlijk; elke seconde staan wij, juist ten gevolge der gede-termineerdheid der moleculaire bewegingen, aan dergelijke wonderen bloot”.
Ik heb dit altijd een van de heerlijkste uitingen van „godsdolheid” op natuurwetenschappelijke grondslag gevonden. Immers wat de natuurwetenschappen werkelijk bij monde van Boltzmann leerden, dat was, dat de „waarschijnlijkheid” dat in een gasmassa van gelijkmatige warmte, door ontmenging een waarneembaar temperatuurverschil zou ontdekken, zo gering, is, dat zoiets zelfs in bil-lioenen jaren niet zal voorkomen. Het geval echter dat Kohnstamm „elke seconde” in onze geest aanwezig wenst te zien — opdat we toch maar vooral de eerbied voor het rationele zullen verliezen — bestaat in het samentreffen van billioenen maal billioenen abnormale „waarschijnlijkheden” op hetzelfde moment, op het zelfde plekje van de wereldruimte, in een zodanige onderlinge samenhang, dat ze tot het zotste aller zotte resultaten voeren.
We leven thans een kwart eeuw voorbij het moment waarop Kohn-stamm, naar aanleiding van de onderzoekingen van Boltzmann, deze „wonderlijke” opvattingen verkondigde, en thans zou men hopeloos ouderwets zijn als men nog met de kinetische gastheorie en met Boltzmann kwam aandragen, indien men ons „op natuurwetenschappelijke grondslag” van eerbied en angst wil laten huiveren. Men moet thans Einstein erbij halen en Planck, de relativiteitstheorie, de kwantumtheorie, de golfmechanica, de atoomkernen, het overspringen der electronen, het onzekerheidsprincipe, Bohr, Heisenberg, Schrödinger, de Broglie, Dirac, om met behulp van de natuurwetenschappen het een of ander te gaan bewijzen. Als ik hier zeg „het een of het ander” dan zou dat gemakkelijk tot de conclusie leiden dat men, al naar gelang van temperament of behoefte, alles wat men verkiest met behulp van de wetenschappen kan bewijzen, en dat alle op die wijze verkregen opvattingen
144