en de hypothesen met èèn of meer van die „eeuwige waarheden” waardoor dan weer een „gesloten wereldbeeld” zou ontstaan.
Die „strijd om het wereldbeeld” is, al naar de stemming waarin men verkeert afschuwehjk of komisch om aan te zien. Men wil de natuurwetenschappen dwingen (en aangezien „de natuurwetenschappen” uit mensen bestaan, wil men zoveel mogelijk autoriteiten, mathematici, physici, biologen van naam, dwingen) om te verklaren dat al hun onderzoekingen hier op uit lopen: er is een Hogere Macht die het Al regeert, en wij mensen kunnen alleen erkennen dat alles „zinrijk” is, een „doel” heeft, aan een „ordeningsprincipe” gehoorzaamt, dat het gedrag der natuur spot met alle berekeningen, dat er geen causaliteit is, geen gedetermineerd-heid, geen zekerheid, maar dat de onzekerheid heerst, voor zover wij mensen het kunnen nagaan, en dat de uiteindclijke zekerheid, die wc toch weer „voelen” dat er moet zijn, juist omdat de hele ontwikkeling der huidige natuurwetenschap op een triomf van de ziel en de geest uitloopt, dat die uiteindelijke zekerheid van goddelijke aard is.
Men vraagt zich af waarom de broeders en zusters, die naar dit soort mythe verlangen, de omweg over de natuurwetenschappen nemen, aangezien al deze dingen bij iedere stand der wetenschappen gevoeld en gezegd kunnen — en zullen — worden: door allen die niet gelukkig zijn zonder zoiets te voelen en te zeggen. Ook in de periode die men thans noemt „de heerschappij der mechanistische wereldbeschouwing”, (ofschoon er nooit zo’n heerschappij geweest Is), zijn er meer getuigenissen voor de wil tot de een of andere mythe, dan voor de wil tot erkenning van de beperktheid die aan de waarde van al onze „wereldbeschouwingen” gesteld is —-beperktheid wel te verstaan evenzeer in de richting van een causale als van religieuze wereldbeschouwing, om nu maar niet te spreken over de kans dat een causale wereldbeschouwing ook weer religieus wordt, wat nagenoeg steeds gebeurd is, zowel bij het „dialectisch materialisme” van Marx en Engels, als bij het „monisme” van Haeckcl of het „energetisme” van Ostwald.
Maar voor het wijsgerig inzicht van de gemiddelde Intellectueel en van de gemiddelde natuuronderzoeker, staan de dingen nu eenmaal nog altijd zoals b.v. in ons land de brave Kohnstamm het in z’n intrec-rede (Determinisme en Natuurwetenschap; Tijdschrift voor Wijsbegeerte II, 536) zo huiveringwekkend schilderde: „Is echter eenmaal die mogelijkheid (nl. dat de natuurwet slechts een waarschijnlijkheid uitdrukt en dat dus ook het onwaarschijnlijke oftewel, in de taal der Kohnstamms „het wonder”, mogclijk is. — De K.) toegegeven, dan staat daarmede de gehele natuurweten-
M3