scheepje, aan het bewuste, aan het verstand, toevertrouwd. Freud heeft ons doen inzien, dat het een belachelijke aanmatiging van de Rede was, te menen dat zij alles, of nagenoeg alles omvatte en beheerste. Nog bijna alles, zo leerde hij, wat tot het gebied van het zielclcven behoort, is ongekend; geheel nieuwe werelddelen kunnen zich nog voor ons openen, krachten wier bestaan we niet of nauwelijks vermoeden, kunnen hun werking doen gelden, en zij die menen, dat ze al die oceanen al met hun verstands-emmertje hebben leeggeput, hebben geen vermoeden van hun eigen belachelijkheid. Freud heeft ons dus geleerd de juiste verhoudingen te zien, de nodige bescheidenheid in acht te nemen omtrent het reeds tot stand gebrachte, en te beseffen dat de werking van de geest ingewikkelder is dan de goede lieden meenden, die een zielkunde wilden opbouwen, eenvoudig als een mcccano-bouwdoosje.
Maar hoezeer wij ook bereid zijn dit alles te aanvaarden, en hoe weinig wij er aan denken die echt religieuze aanmatiging, die natuurlijk weer weet te vertellen wat de bedoeling is van „het Al” en van „God”, over te nemen, wij zijn zelfbewust genoeg om met Freud te zeggen: „Helemaal zonder hulpmiddelen is de mens niet; zijn wetenschap heeft hem sedert net diluvium veel geleerd en zij zal zijn macht nog verder doen groeien”.
Als wij thans iets van de werking eer ziel weten, als het onbewuste niet meer in alle opzichten een geheim voor ons is, dan hebben wij dat te danken aan ons allerkostbaarste bezit, aan de Rede, aan het door Roland-Holst en haar geestverwanten gesmade en beledigde rationalisme.
Er is alle aanleiding, een rationalisme te honen, dat meent de wereld in een paar optelsommetjes te kunnen berekenen, maar een werkelijk rationalisme dat rationeel genoeg is om de formidabele omvang van het onbekende te erkennen, een rationalisme, dat ruim genoeg is, om alle gevoelens en alle aandoeningen, die van het religieuze gemoed zowel als die van den kunstenaar, alle krachten, zowel de vertrouwde natuurkrachten, als de nog vrijwel onnagespeurde, zogenaamde „occulte krachten”, te durven omvatten en in z’n gebied te durven betrekken, zo’n rationalisme is het hoogste van alle dingen en het enige goed van blijvende waarde, dat nog in zijn steeds toenemende rijkdom aanwezig zal zijn als alle religie reeds lang zal zijn vervaagd en verdwenen.
Dit rationalisme heeft ons de psycho-analyse gegeven. En terwijl de religie een juichkreet slaakt, zodra de mensheid aan de tijdelijke grenzen van zijn weten is gekomen, omdat dan de duisternis be-r34