ziet minister noch generaal, bisschop noch burgemeester, alles wordt vervangen door de nieuwelingen en inplaats van een beetje minder decorum, inplaats van een wat losser worden der deftige manieren, worden de levensgewoonten der gangsters toonaangevend. En als het de bedoeling is niet slechts te heersen, maar ook nog deftig te heersen, dan is, als het fascisme aan de macht komt, de aardigheid er af. En daar staat men dus, als liberale of Christelijke (maar zijn onze liberalen niet sedert lang een tikje Christelijk en zijn onze Christenen niet een tikje liberaal) bourgeoisie, tussen fascisten en socialisten in en men moet zijn best doen de kleine luiden die tot dusver de bourgeoisie volgden en die thans door het fascisme gegrepen worden, te behouden. Maar juist die kleine luiden had men tot voor kort onder zijn invloed door de „cultuur”, door de fraaie wijze waarop het gezag en het bezit zichzelf wisten te kleden, zodat ze — voor wie niet scherp zagen — deugd en waardigheid uitstraalden. Thans komt het fascisme dat zich voordoet als een groot en grof volksvermaak — de rugby-wedstrijd overgebracht in de sfeer der politiek — en nu moet men wedijveren. En wat kan men anders doen dan den cultuur-professor er bij halen, die „boven de partijen staat” en die een betoog moet leveren tegen de rugby-geest. Natuurlijk dringt zo’n betoog niet rechtstreeks door tot de kleine lulden, maar wat de professor zegt maakt indruk op de kleine intellectuelen, en die kleine intellectuelen hebben weer invloed op het volk. Juist het overlopen van die kleine intellectuelen naar het fascisme was het gevaarlijkstc, het begin van de lawine. Maar die intellectueeltjes zijn niet ongevoelig voor de cultuur. Misschien als de grote intellectueel, de cultuur-profcet, zijn stem verheft en niet langer, zoals vroeger, terloops over de noden van de tijd spreekt, doch rechtstreeks, zich wendend tot de intellectuelen, de tijdsproblemen gaat behandelen, misschien gelukt het hem de oude greep op zijn kleinere broeders weer te krijgen, misschien komen de verwilderende intellectuelen opnieuw in de ban der deftigheid. Men kan het proberen, en men kan de „cultuur” een handje helpen door den cultuurprofeet te omkleden met zoveel kunstmatige roem als maar mogclijk is.
En de cultuur-profeet wil wel. Want zeker, o zeker, er is wel veel goeds in het fascisme dat vaderlandslievende, de traditie eerbiedigende mannen wil kweken, — maar wat is de practijk? De practijk is immers dat de fascisten ook in het wereldje der professoren binnenstappen, dat ze ook daar het knuppel-régime toepassen, dat ze zich niets meer aantrekken van het oude decorum, maar professors behandelen of het vakvercenigingsleiders waren. Het is niet meer voldoende dat de professor een deftig, vaderlandslievend, bc-
110