regering ook verder van hetzelfde allooi was, en dat het hysterische vrouwspersoon dat — zoals uit de correspondentie blijkt —■ den Tsaar tot terreurdaden ophitste, dat deze lieden en hun kinderen, in de verwarring van de burgeroorlog werden neergeschoten, niet op bevel van Lenin, maar dan toch zonder dat hij het ooit afgekeurd heeft. Ik geef toe dat het neerschieten van weerloze gevangenen — zelfs al zijn het zulke individuen als Nicolaas en zijn vrouw — afkeurenswaardig Is, ik voeg er aan toe, dat het neerschieten van de onschuldige Tsaren-kinderen nog heel veel erger is — maar men moet toch wel een geboren vorstenknecht en likker der machtigen zijn, als men zo’n daad, waartegenover honderden even erge en ergere van de kant van den Tsaar en zijn Koltsjaks, Denikins en dergelijken staan, zo belangrijk vindt, dat men daarom Lenin van de helden naar de misdadigers meent te mogen schuiven, zoals Huizinga zich veroorlooft.
De twijfel aan Huizinga’s grootheid begint, als men, zoals in ons citaat, eens eindelijk de kans heeft hem op heterdaad te betrappen, als hij van idealistisch, vaag, niets kostend, nobel gepraat In de ruimte, overgaat naar iets concreets, waaruit zijn positie in de strijd der geesten en der machten van onze tijd blijkt.
Er is nu eenmaal een „geval Huizinga” en dus moet men stelling nemen. Vóórdien kon men volstaan met te zeggen dat het werk van den historicus en cultuur-filosoof Huizinga werd overschat, maar dat dit vergeeflijk was, aangezien Huizinga nagenoeg de enige Nederlandse geschiedschrijver is, wiens werken belangwekkend en tegelijkertijd leesbaar zijn. Mensch en Menigte in Amerika is wel aanvechtbaar en op een aantal belangrijke punten in nevelen gehuld, het geeft soms poëzie, daar waar het scherpzinnigheid moest g ven, maar met dat al is het een studie van formaat en het behoort nog altijd tot het beste uit de litteratuur over Amerika. Voor zulk werk behoeft men zich als Nederlander niet te schamen tegenover het buitenland. Dat geldt ook voor Herfsttij der Middeleeuwen, eenzijdig, gemaniëreerd, een boek waartegen men het bezwaar kan maken dat Huizinga later in De Gids tegen veel van wat de geesteswetenschappen in onze tijd kenmerkt, terecht, heeft geopperd, namelijk dat aan het aesthetische clement het intellectuele werd opgeofferd. Herfsttij is vaak een aesthetisch-ethischc constructie Inplaats van een onderzoek naar de historische werkelijkheid, en toch is het een werk dat respect afdwingt, dat de gedachte oproept aan zeer groten als Jacob Burckhardt, en dat Huizinga in ons land — zó arm aan geschiedschrijvers van enige waarde, dat het moeilijk is nog andere namen te noemen dan Bakhuizen van den
106