komen, en dat wij, voortgaand over bekende wegen, toch in het onbekende zullen uitkomen, een aansporing te meer om alle krachten aan een verdediging te geven, die, als ze alleen op behoud gericht was, slechts een geringe bekoring voor ons zou hebben.
Dat de angst voor het nieuwe, de behoefte aan het geslotene en het statische, een geweldige kracht is, bewijzen ons bolsjewisme en fascisme. Die kracht echter, is tevens een kracht die de gang der geschiedenis wil doen beëindigen en naar de ondergang, naar de verstarring van alle beschaving leidt. Dat de krachten van het nieuwe, het dynamische en het openc, de scheppende krachten, thans reeds uitgeput zouden zijn, nu de beschaving ternauwernood begonnen is, nu we nog aan de aanvang van de gang der geschiedenis staan, is niet aan te nemen. Integendeel, het onderzoek van Toynbcc leert ons, dat de beschavingen die voor de geweldigste problemen staan, méér kans hebben overwinnend en versterkt uit de worsteling met de moeilijkheden te voorschijn te komen, dan de beschavingen die geen hindernissen meer ontmoeten. Daarom is de kans groot dat de Westerse beschaving niet zal ondergaan vóór zij haar Universele Staat gevormd heeft en vóór zij, door haar Universele Kerk, het uitgangspunt is geworden voor een nieuwe beschaving, wier omtrekken en wier wezen ons nog onbekend zijn.
101