Chaim bood me een stoel aan bij het venster. Ik kon zo op de Maas kijken. Een heerlijk gezicht maar te veel een plaatsje voor een grootvader om zich ter dood te mijmeren.
‘Roken, vader?’
‘Ja, zoon.’
Hij had mijn lievelingsmerk sigaren gekocht. Speciaal voor mij eropuitgegaan, want zelf rookt hij sigaretten. En de jiddisje vader voelde iets warms en hoorde de stem van zijn grootmoeder: ‘Gebenschte Kaddisj heb je, gaat daar zo maar door weer en wind om voor z’n vader sigaren te kopen.’
Francina kwam niet zo gauw terug als Chaim verwacht had. Dat maakte hem nerveus. Hij stond op en liep naar het venster om te zien waar zijn liefde bleef. Dan zat hij weer een minuut en dezelfde show begon. Het maakte mij kregel en ik zei:
‘Chaim, hou op met dat duveltje uit de doos. Je kunt haar van hier uit toch niet zien aankomen. Of heb je ergens een geheime telescoop?’
Prompt ging hij zitten schuifelen in zijn stoel en inhaleerde de rook van zijn sigaret veel te diep.
Ik zei:
‘Chaim, ben je levensmoe?’
‘Waarom?’
‘Met zulke halen bederf je je longen nog veel vlugger. Leg dat sigaretje nu maar neer en probeer ’n sigaar.’
Hij gehoorzaamde, maar zijn goede humeur was verdwenen. Aan die sigaar trok hij maar even en pakte toch weer een sigaret.
‘Chaim, laat de huishoudster nu maar de koffie brengen. Dan kunnen we beginnen met praten.’
94