i juni zou ik eindelijk cens gaan praten met Chaim. Hij had direct getelefoneerd toen hij dinsdag 31 mei was teruggekeerd uit Genève. Misschien had hij gedacht dat Debbie of ik ziek geworden was. Zesenvijftig en zesenzestig dat zijn hoge leeftijden wanneer je zelf vierendertig bent en je huwelijks contractant pas achtentwintig is.
Hij wilde beslist dat ik bij hem thuis zou komen, liefst samen met Debbie. Op kantoor kon hij me niet onthalen. Daarin heeft hij gelijk wanneer hij doelt op de koffie en de cola-automaten die hun vergif in plastic bekers spuiten. Het Oosten heeft zijn gifslangen vanaf de schepping, het Westen maakt ze zelf.
In Chaim leeft de oosterse allure en gastvrijheid. Gelukkig zijn er erfelijke eigenschappen die door geen tijd worden vernietigd. Hij zond zijn directeursauto om me in Wassenaar af te halen.
Debbie bracht me naar de deur. Gearmd. Wanneer Debbie dat doet, houdt ze op zo’n moment bijzonder veel van me. Debbie doet het dikwijls, ik heb dus niet te klagen over haar echtelijke genegenheid. Op het bordesje bleef ze gearmd staan kijken naar de Bentley, die Chaim waardig heeft gekeurd om hem en zijn zakelijke zorgen te vervoeren.
Ik keek ook. En toen een beetje vaag glimlachend naar Debbie. Ook zij glimlachte, niet wrang, maar niet te beschrijven vreemd.
‘Francina?’ vroeg ze een beetje angstig naar me ópkijkend.
‘Dat moet wel. Zo’n duur merk is de wil van Francina. Chaim was nooit een weelderig jongetje,’ antwoordde ik.