bij ons op Pinksteren en Pinksterdrie. Ieder kwartier een happening met een dronkelap. Stomdronken met een bloempot onder z’n arm. Ja, onder zijn arm. Soms aan allebei de kanten. Nebbisj die bloemen. En dan ging hij soms op de stoeprand zitten, links en rechts een pot verfomfaaide bloemen. Dan strooide hij wat centen rond zich en daarop hadden die kinderen gewacht. En dan zo nu en dan tegen die opgeschoten meiden: ‘Zo, lekkere mokkels, zoeken jullie een kerel? Hier is een kerel... met poen. En as de poen op is gaat ie weer nieuw halen. Op zee. Meides, poen uit zeewater. Wees nou es effe lief voor me, hè, jij, lekker mollig blondje, mot je een gezonde vent zo laten verkommeren, hè, kom es effe! Eén zoen maar voor m’n hele gage. Niet! Niet dan, gaan ik naar de meiden van de Binnenrotte . . . leve de meiden van de Binnenrotte!’
Dan krabbelde hij overeind. Vergat z’n bloempotten nooit. En natuurlijk de politie in de looppas. Met helmen op. En braniesnorren onder de neus. En een klewang hangend aan de linkerzij. En de kinderen maar roepen: Koper! Koper!! Ze waarschuwden op die manier dat de politie aanrukte. Van koper waren de kammen die schitterden op de helmen. Dat was een van de toenmalige happenings. Je had ze wanneer de vrijwillige brandweer uitrukte met haar denderende trekspuiten, wanneer een kroeg op het Rode Zand werd ontruimd, wanneer een meid van de Binnenrotte gillend naar buiten holde omdat een vent binnen zo gek begon te doen. Nu organiseren ze happenings. Nu lauw afwaswater, toen een kokende stoomspuitende geiser.
Ik hoorde Debbie thuiskomen. Terug Mare! naar het heden. Terug uit 1910 naar 30 mei 1966.
90