naar een wandeling langs de zee. Dat verlangen liet hij bij haar opkomen toen de inkopen waren gedaan.
Wij parkeerden. Ik strompelde niet zo vlot door het mulle zand naar de brede ebstrook. Judith nam het stukje Sinaï lenig. Toen ik de ebstrook bereikt had, riep Judith:
°t Zit nog goed in uw benen, vader! Prima!’
‘Wat, kind?’
‘Die veertig jaren woestijn.’
‘Nou overdrijf je, Judith. Ik ben mijn training helemaal kwijt.’
‘Wat let u om het weer op te halen in de Negev?’
‘Je moeder.’
‘Ze hoeft toch niet mee te lopen? Zij rijdt wel en kijkt of uw strompelen vooruitgaat.’
‘Ga jij dan ook mee. Ik zal alles betalen en je studeert een jaar later af. Je moeder zie ik al glunderen. Op vakantie met zijn drieën naar Israël.’ Ik zei het opzettelijk een beetje met nadruk.
Ik voelde dat Judith opeens naar mijn profiel keek, maar ze antwoordde niet. Ik keek star voor me in de richting Wassenaarse Slag. Na een poosje vervolgde ik:
‘Nou, zaak gedaan, Judith?’
‘Nee, vader. Moeder zal het u wel verteld hebben dat ik naar Vietnam wil. Als arts,’ zei ze.
‘Dochter, wat moet je daar zonder ervaring?’
‘Die krijg ik daar gauw genoeg. Gruwelijk vlug.’
‘In Israël hebben ze ook artsen nodig, m’n kind.’
‘Geloof ik niets van. Joden voelen zich altijd aangetrokken om dokter, musicus of advocaat te worden. Er zullen er daar wel veel te veel zijn. Maar daarom gaat het niet. Ik wil iets doen. Iets goeds voor m’n medemens.
82