‘Ja, niets bijzonders. Je weet, het is mijn bridge-mid-dag. En Lenie heeft haar vrije middag. En ik dacht dat je laat zou thuiskomen en misschien al gegeten zou hebben. En ...’
‘Zo, zo, dacht je dat allemaal, Debbie. Mooi is dat. Je man op onderzoek om onheil voor je af te wenden. En jij die man op slag vergeten voor grootslem sans atout. En natuurlijk de hele middag zitten nashen. Zodat je geen eten meer kan zien. Hè, Debbie?’
‘Nou, ja, je weet Winnie is nou eenmaal royaal. Je kan bijna niet weigeren. Toe, Mare, wees niet boos,’ vleide ze.
‘Wees niet boos, wees niet boos! Ik was niet boos, helemaal niet boos! Anders breng ik toch geen bloemen en lekkers voor je mee?’
Groots overhandigde ik mijn aflaat. En opeens werd Debbie nadenkend. Ze zei het met één ouderwets jid-disj woord:
‘Oi!’
Ik keerde me hoogmoedig om. Vastberaden, Mare. Ze moet je vermurwen, niet jij haar! En dat deed ze. Met twee zoenen op mijn wangen en een dankbare maar daarna wantrouwende blik. En ik groots in mijn vergevensgezindheid zei nog:
‘Ja, zo ben ik nou eenmaal. Ik denk wel eens aan je, zo overdag. En maak maar een klein zalmslaatje, meer niet. Vasten is wel eens heel goed voor oude mensen.’
Zo liep deze echtelijke komedie af, maar vertrouwen deden Debbie en Lenie me ergens niet. Een vrouw heeft intuïtie, volgens het woordenboek ‘met de geest waargenomen’. En soms pijnlijk juist.
7i