doel in zijn kapotte leven. En Salomon heeft hem hetzelfde jaargeld toegekend als ik. Salomon, mijn oudste broer in Amerika. Zeventig is Salomon nu. En uitbundig rijk. Gebenschte Salomon, het hoofd van de Koer-landers. Zeus! Tegen de herfst komt hij naar Nederland. Om zijn broers te zien. En wel te doen aan wat arme misjpoge van zijn gestorven vrouw.
Ik stond voor het grachtenpaleis van mijn vriend Floris Waerdein. En vijf minuten later bracht een gracieuze secretaresse mij bij haar patroon.
Hij kwam met uitgestoken hand naar me toe. Zijn hele gezicht toonde oprechte vreugde.
‘Mare, kerel, kom d’r in, kom d’r in!’ riep hij.
‘Morgen, Floris, dat is jaren geleden,’ zei ik.
We drukten elkander de hand alsof we zojuist beiden aan een groot gevaar waren ontsnapt.
‘Kerel, kerel, je ziet er patent uit,’ vervolgde hij, terwijl hij mij de comfortabele bezoekersstoel aanbood en dichter bij zijn schrijftafel schoof.
‘Niet beschrieën, Floris. En jij ziet er ook nog uit of je in het Nederlandse elftal kan meedoen.’
‘Ja, ja. Niet beschrieën. Een gezellige jood ben je gebleven, Mare.’
‘En jij, Florissie?’ vroeg ik.
‘Ik mag ze nog steeds bijzonder. Ben pas terug van een reis naar Israël. Met m’n vrouw. Wat hebben we genoten en bewonderd.’ Hij wreef zich in de handen van herinnerd plezier. En opeens gul:
‘Een sigaar, Mare?’
‘Nog steeds.’ Ik knikte een paar maal.
Omstandig zocht hij in zijn prachtige kussenkast naar
62