‘Hoe kwam ze op het idee, Debbie?’
‘Die persfoto’s. Gisteren zag ze er een van een Vietnamese vrouw, vluchtend met haar kind op de rug. Een bebloed gezichtje. Ook het kind was gewond.’
‘Kan je Judith begrijpen door die foto?’
‘Ja,’ fluisterde Debbie.
Ze ging op haar rug liggen en staarde naar het plafond. Ik knikte langzaam voor me heen. Ondanks mijn medegevoel met het mishandelde Vietnamese volk begon ik te peinzen hoe ik Judith zou kunnen terughouden om mijn Debbie verdriet te besparen. Ik hield mijn ogen gesloten, dan kan ik beter nadenken. Debbie dacht dat ik in slaap sukkelde. Daarom zei ze:
‘Mare.’
‘K
‘Ik dacht dat je sliep. Ben je moe?’
‘Ik sliep niet, maar ik ben wel moe.’
Debbie sloeg de dekens op en stapte vlug uit bed. Zij is nog bijzonder lenig. Ze loopt en beweegt elegant, ze is in alles bekoorlijk. En dat is ze niet omdat ze mijn Debbie is maar omdat ze fysiek niet ouder is dan nauwelijks veertig. En dat is jong in deze eeuw.
‘Wat ga je doen, Debbie?’
‘Een pilletje nemen. Anders doe ik geen oog dicht.’
Ik stond op. Liep haar na en pakte haar bij de schouders.
‘Wen niet aan dat vergif. Ga weer naar bed,’ zei ik.
Ze keek me vragend, wat onderzoekend aan.
‘Ik kom even bij je liggen totdat je slaapt,’ vervolgde ik.
‘Heus?’
‘Heus!’
58