tig, ze moet dus twintig centimeter minus mijn hoofdbuiging op haar tenen gaan staan.
‘Blij dat je er weer bent/ zei ze.
‘Moeilijkheden?’ vroeg ik.
‘Waarom? Kan een vrouw niet doodgewoon blij zijn als haar Kloris weer gezond thuis is?’
‘Dat kan en dat kan niet/ zei ik.
‘Heb je ’t weer? Liep je weer met je zelf te “lernen”?’
Mijn Debbie schokte even met de schouders. Want zij kan ook ongeduldig zijn, vooral als haar man niet voldoende genegenheid toont en te veel met zijn gedachten heeft lopen stoeien. Want mijn Debbie is net als alle gezonde vrouwen. Ze eisen het middelpunt te zijn van de gedachtenwereld van haar man en soms ook van haar kinderen. En de man kan haar niet aan het verstand brengen, dat er in zijn denken meer is; heel veel meer dan zij alleen.
‘Debbie, ik heb dorst.’
‘Heb je weer zout gegeten? Ik nauwgezet zoutarm koken en jij hebt je zelf misschien getrakteerd op twee haringen.’
‘Kan men niet zo maar dorst hebben, Debbie?’
‘Dat kan en dat kan niet/ antwoordde ze me op dezelfde toon als ik zoeven. Wie kaatst moet de bal verwachten en van Debbies kant komt de bal heel vlug terug. Ik nam plaats in mijn ouwe trouwe stoel. Die stoel heb ik al zoveel jaren. Door alle sores en simche heb ik hem meegesleept. En nu is hij als een vader. Kom maar even bij je vader op schoot zitten, Mare. Heb je veel slaag gehad van die rotknullen. Denk eraan, Marcie, terugslaan. Ze hebben alleen maar respect voor je, wanneer je hard terugvecht. En niet huilen als ze je een