willen deugen, om een gulden of om een ton goud. Of om een voorman of een rothaas die eigenwijs is of een uitbener. Toe maar, zorgen horen erbij. Dat is Adam toen eens aangezegd. Maar de Eeuwige God zei niet dat zweet zorgen betekende. Daarom dachten Adam en de thoraschrijvers dat het alleen maar nat en klam was.
Maar de zon schijnt, zoals die geschenen heeft op Adam en alle Adams van de beschavingen die voor hen waren en verdwenen zijn.
De bushalte. Ik wacht met de wachtenden. Een rentenier houdt geen auto, want dat is niet goed voor zijn gezondheid en het evenwicht van zijn vermogen. Ik zit nu in die bus. En kijk naar de mensen, die, soms wat moeizaam, instappen. Tien. Ik zal die wel nooit meer in m’n bus zien. In een stad van bijna een miljoen mensen zijn de ontmoetingskansen alleen maar met een computer te berekenen.
Er stapte een wat ouder meisje in. Het moet een meisje zijn, want met zo’n gezicht wordt een vrouw niet weggesnoept. En zeker niet weggegrist. De Sabijnse maagdenroof heeft ze niet meegemaakt, ze zal zoiets nooit beleven. Toch had ze de hoop niet laten varen, want ze had een beauty-case bij zich. Onbegrijpelijk, want van zo’n gezichtje was niets te maken. Ik dacht: leve de illusie, zonder die is leven niet mogelijk. De bus rijdt. Op dieselolie en de ogen en zenuwen van de chauffeur. Hij rijdt goed, althans het stukje dat ik medepassagier ben. Daar is mijn halte. Daar is het park met mijn villa. Daarin zal ik Debbie vinden, Deo volente.
Gedurende de paar minuten van de halte naar huis kwam de Engel des Heren plotseling weer naast me lopen. Ik schrok weer en hij zag het.
16