Hij reageert niet. Hij weet, dat die grijze ouwe heer niet wegloopt zonder te betalen. Hij zal hoogstens zo moedig zijn om het geld naast zijn lege bord neer te leggen, voor hij ‘de Zaak’ verlaat. En dan zal de service zeker meer zijn dan de vijftien procent. Service! Het klinkt mooier dan fooi. En men krijgt het gevoel uit hoge nood verlost te zijn. Service, de middeleeuwen waren eerlij ker, ze zeiden toen drinkgeld.
‘Ober, de rekening.’
Ik sta op. Het is ernst geworden. Ik wil weg van deze ruif. Ik wil de veelvraten om me heen verlaten. Ze hebben te veel zitten loeren naar de grijze oubaas, die in dit dure restaurant de euvele moed had om biefstuk met brood en tomatesap te kopen. Ik moet schrijven bestellen’, maar het blijft tóch kopen. Daarom. Ik kijk links, ik kijk rechts. Een cavalcade van zeetongen a la meu-nière, gebraden kippen, kaviaar, de lever van doodgemartelde ganzen, kreeften en zalm. Glazen. Dure flessen wijn. Zilveren bestek. Ik kijk voor me uit. Champagne! Ah, dat zijn de geweldenaren in zaken, die feestvieren om een fusie. Of de tegenstanders trachten te verdoven met deze champagne om hen te strikken voor een belangengemeenschap. Doe maar, jongens, de aandeelhouders blijven onmachtig en vertwijfeld roepen in de woestijn. Ze willen wat meer dividend om wat minder benauwd te hoeven leven. Een brutaliteit. Ah! Lastig ongedierte, aandeelhouders!
Daar komt de ober. Hij vindt dat ik hem genoeg eer bewezen heb. Een edel mens. Ik ga weer zitten. In zo’n exclusief eethuis rekent men niet staande af.
‘Meneer wenst?’
Meneer wenst de rekening, maar omdat het zo ouder-
12