Indianen. David nam plaats. Dronk heel langzaam van zijn Campari, terwijl hij onderzoekend naar me keek. Een beetje plagerig met twinkelende ogen.
‘Zo drinkt men Campari, vader. Niet door de neus. Nooit door de neus. Die is om te ruiken. Wist u dat niet?’
‘Jawel, jawel. Maar alles verandert tegenwoordig. Misschien ben ik onbewust een vernieuwer. Komt er volgend jaar een drankconcern dat groots adverteert: Drink onze jenever door uw neus. Er gaat een wereld voor u open. Denk eraan, jongen, als ik er soms niet meer ben: ik was de uitvinder. Zorg dat de royalty’s in jullie erfenis komen.’
‘Ik zal het niet kunnen bewijzen, vader. Tenzij u uw neus achterlaat.’
‘Je grootmoeder zou nu gezegd hebben: Spotten jullie niet zo gruwelijk met jullie kokkert. Dat is de Almachtige verzoeken.’
David grinnikte. Greep de fles, vroeg:
‘Nog een, vader? Zullen we van uw neus een sjikker-lap maken?’
‘Hou op, jongen. Breng de neus van de Gaulle maar op het slechte pad.’
De neus van de Franse president bracht me terug naar Dcbbie. Ik herinnerde me opeens mijn missie.
‘Ik kom in opdracht van je moeder eens kijken of je gisteren niets overkomen is.’
‘Ik heb het te druk voor andermans relletjes. Ik ben er zelf een aan het maken volgens mijn vrienden,’ zei David opeens ernstig.
‘Laat eens zien.’
‘Als het klaar is, vader, niet eerder. Maar wanneer u
120