blij. Mijn David vindt het prettig een vader te hebben die hem vrijlaat in zijn ontwikkeling en toch op gezette tijden veel belangstelling toont voor zijn werk.
‘Ha, die vader!’ Het klonk als de juichkreet voor een geliefd vorst. Tenminste als die ergens ter wereld nog bestaat en het volk het juichen achter de ruggen van de militie nog niet heeft verleerd. Het alziend oog tv heeft ons al veel afgeleerd. Ook dat juichen. Het zou toch een beetje komiek klinken in onze huiskamers, vooral nadat moeder de kalfslapjes heeft omgezet in leder, als we op onze stoel begonnen te jubelen wanneer het geëerbiedigde staatshoofd op de beeldbuis voorbijflitste.
David loodste me zijn voorkamer in en ik stond even versteld. Er moet een vrouw zijn binnengedrongen in het leven van mijn zoon de artiest. De kamer was warm gemeubileerd, alles was schoon en verzorgd. Sommige stukken zoals de porseleinkast bepaald kostbaar.
‘Hoe heet ze? En hoe oud is ze?’ vroeg ik.
Eventjes was David verbaasd. Toen begon hij te lachen.
‘Mag ik het zeggen, vader?’ riep hij.
‘Ja. Je mag het zeggen, ouwe rot.’
Weer was David verbaasd. Kwam voor me staan, tikte me op de schouder en zei:
‘Bent u met de helm geboren?’
‘Welnee, jongen. In dat ouwe zit het hem. Zesenzestig jaar is een heel lang kijkspel. En ook een hoorspel.’
Ik nam plaats in de gemakkelijke bergère. Zei:
‘Goddank, ze heeft smaak en gevoel voor gemakkelijke stoelen. Kan ze koken? Of is alles diepvries of uit blik? En houdt ze van braadstuk van de haas of is het karbonaadje in cellofaan?’
1x8