woordde nog niet, zoende haar nu op de wangen.
‘Peer Gynt kwam thuis en zoende Aase klinkend op beide wangen/ constateerde ze terwijl ze probeerde me van haar weg te duwen.
De bevelvoerende kolonel ontsnapte aan haar sabelhouw. Ik zoende haar in haar hals, kunffelde daar wat rond. Vroeg haar:
‘Wie is dit?’
Casanova/ constateerde ze deskundig.
De kracht van haar aanval was gebroken. Langzaam begon het carré zich te herstellen en de binnengedrongen cavalerie op te ruimen. Met twee woorden herstelde het zich.
‘Jiddisje memme/ zei de kolonel.
Debbie bleef tegen me aan staan. Plukte wat aan mijn revers, schikte m’n das nog wat netter dan hij al zat. Toen keek ze me aan. Glimlachte. Zei:
‘Je verandert nooit.’
‘Moet dat dan?’ vroeg ik.
‘Nee. Ik zou me voelen als een kat in een vreemd pakhuis.’
‘Weet jij hoe een kat zich daar voelt?’
‘Ja/ antwoordde ze brutaal. En maakte zich los uit mijn armen.
Samen honderdtwintig jaar volgens de gegevens van de Burgerlijke Stand. Samen vijftig jaar volgens ons gevoel en ons jeugdig hart.
Die middag van 15 juni reisde ik naar Amsterdam. Door Debbies woorden was ik wat nerveus geworden en drentelend op het perron vergeleek ik me zelf met een vader die het slagveld zal gaan afzoeken naar zijn ge-