geslacht op geslacht strijdbare onverzettelijke Koerlan-ders. Ruben en Marcus. Mannen die doden konden als het zo moest zijn. Mannen die in vroeger eeuwen hun leven zouden hebben ingezet voor een bloedwraak. Twee families door het lot met slechts één schakel verbonden, het huwehjk van Deborah en Marcus.
‘We willen niets, Debbie,’ zei ik kregel.
‘Waarom niet? Ruben heeft dorst en trek na al dat gesjmoes, nietwaar Ruben?’
‘We willen niets, laat ons alleen.’
Het moet als een bevel geklonken hebben, want Debbies gezicht was alleen nog sprakeloze verbazing.
‘Zeg eens even, ik behoor niet tot je personeel!’ riep Debbie en stampvoette.
Het moet jaren geleden zijn sinds ik uitzonderlijk driftig was tegen Debbie, maar nu voelde ik als een oude kwaal mijn drift oplopen langs mijn rug. Aderen klopten aan mijn slapen. Ik hoorde het ruisen van mijn bloed. Ik ben bang voor mijn drift en daarom probeerde ik hem te onderdrukken. Ruben zag het blijkbaar, herkende aan mijn gebalde vuisten en fonkelende ogen zijn broertje Mare van een halve eeuw geleden. Het maakte hem op slag rustig en waakzaam zoals toen. Ik schreeuwde:
‘Wij willen niets. Geen soep, geen kiks, geen bolus! We willen nog eens even Koerlanders zijn. Onder elkander!’
Ik deed een stap in haar richting, want ik wilde Debbie uit de kamer zetten als een ongehoorzaam kind. Ruben versperde me de weg, pakte mijn polsen. Hij heeft een ijzeren greep en dat verjoeg op slag mijn drift. Ik boog het hoofd omdat ik me schaamde. De gastvrij-
108