Gastvrijheid kent soms geen erbarmen en dringt zich door alles heen naar voren. Het klonk als een zweepslag toen Debbie vroeg:
‘Wil je koffie of thee, Ruben?’
Hij staarde haar aan. Met open mond. Met opeens tranen in z’n ogen.
‘Thee? Koffie? Nou?’
Ik maakte een summier gebaar en Debbie zweeg. Ze had het onmiddellijk begrepen en had spijt.
Ik pakte Ruben bij de arm en plaatste hem in mijn stoel. Verstolen veegde hij de tranen uit z’n ogen. Ik nam plaats in de stoel tegenover hem. Debbie ging stilletjes de kamer uit. Rubens opwinding kon haar toch niet weerhouden om in de keuken met Lenie een uitbundige thee gereed te maken.
‘Het is meer dan twintig jaar geleden, Ruben.’
‘Voor zoiets bestaan geen jaren,’ en overgaand in het Hebreeuws zei hij met fonkelende ogen: ‘Wanneer er iemand zal zijn die zijn naaste haat en hem lagen legt en tegen hem opstaat en hem naar het leven staat, dat hij sterft en vliedt tot ene van de steden. Zo zullen de oudsten zijner stad zenden en nemen hem van daar en zullen hem in de hand des bloedwrekers geven, dat hij sterve.’
Mijn antwoord was zwak en ik besefte dat terwijl ik sprak.
‘Dit is een land dat bestuurd wordt op christelijke grondslag. Barmhartigheid is een woord van Christus.’
‘Ik ken geen Christus. Ik ken geen Nieuw Testament. Ik ken de oude wet van Mozes en ik hoor de doodssnik van mijn Esther, van mijn Betty, van mijn Jozef, mijn Lea, mijn Menasse. Ik hoor ze roepen: wreek ons vader,
104