‘Ja,’ zei ik en ik besefte dat ik met gebogen hoofd op het parket staarde.
Ik telefoneerde met Salomon. En zat nog een paar uurtjes in mijn stoeltje bij haar bed. Het laatste halfuur hand in hand.
Op een avond werd er gebeld of het huis in brand stond en iemands wijsvinger op de schel was vastgeplakt. Lenie, onze hulp, snelde de huiskamer binnen met een gezicht alsof de Mongolen Wassenaar hadden veroverd en nu de vrouwen kwamen opeisen ter afwisseling van hun oorlogsgenot.
‘D’r is iets,’ riep ze.
‘Dat horen we ook,’ zei Debbie ijzig.
Vrouwen verwachten in zulke situaties dat er onmiddellijk een held aantreedt.
Ik rees dus zwijgend op om mijn Debbie te verdedigen en, indien nog aanwezig, Lenies maagdelijkheid met mijn leven te betalen.
Met langzame stappen liep ik door de hall naar de buitendeur. De vrouwen volgden op een afstand. Lenie achter Debbie, in haar onderbewustzijn de hoop dat de Mongolen genoegen zouden nemen met haar patrones en dat zij ongerept in het huwelijksbed zou mogen stappen.
Ik hoorde Debbie nog zeggen: ‘Maak eerst het luikje open,’ voordat ik roekeloos moedig de deur opende, absoluut zeker dat het nog niet de Mongolen konden zijn. Het was Ruben.
Zijn hoed achteloos op zijn weelderige grijze haren, zijn ruige grijze snor verward. Van onder zijn borstelige wenkbrauwen vonkten zijn donkere ogen. Zijn kaken
102