droeg haar in zijn armen de kamer en het huis uit.
„Ik neem haar achter in de wagen,” zei Joseph. „Ben je rustig genoeg om zelf de leidsels te nemen? Anders moet de knecht het doen.”
„Ik -,” - hij zweeg een kort ogenblik, boog toen het hoofd, - „ja, dokter, ik kan het wel.”
Over de hobbelige wegen, die naar de stad leidden, werd de nachtelijke rit een dobbelspel om het leven van de vrouw. De maan scheen, tot hun geluk, en verder was er de zwaaiende olielamp naast de hoge bok; af en toe wierp een flits van licht naar binnen en dan zag Joseph het groenig-bleke gezicht tegen zijn schouder en zijn hart werd zwaar. Hij durfde haar niet neer te leggen, omdat hij tenminste nog de schokken opving, maar soms, als de grote wielen over keien botsten, kon hij niet verhinderen, dat de zieke gevaarlijk geschokt werd. Hoe deze rit moest eindigen, - en daarna -
In het grote stadsziekenhuis, waar ze na angstige uren aankwamen, was al een telefoon, die de chirurg in spoedgevallen kon oproepen. Toen ging het alles sneller dan Joseph zich uit zijn eigen studententijd herinnerde: Joseph liet de man in een stille wachtkamer achter en volgde de draagbaar, waarop de vrouw de operatiekamer in werd gedragen.
Toen het voorbij was, kwam de chirurg met Joseph mee naar de wachtkamer.
„Ze haalt het wel,” zei hij tot de grote man, die