gezichten van de boerderij-bewoners: man, vrouw, jonge kinderen, knechts en meiden.
Toen de jonge man hem zelf in de avond kwam halen, wist Joseph, met één blik op het angstige, witte gezicht, dat het deze keer niet om een kinderziekte of een gezonde geboorte ging.
,,’k Durf de nacht zo niet in,” zei de man, „de vrouw is opeens zo ziek geworden.”
Hij liep dadelijk met hem mee. Hij trof de vrouw maar half bij bewustzijn aan, gekromd in vreselijke pijnen, die het knappe, jonge gezicht onherkenbaar mismaakten. Het onderzoek was moeilijk maar beslissend.
„Maak de wagen klaar,” zei hij kort tegen de boer. „We rijden samen met haar naar de stad, naar het ziekenhuis.”
„Is het gevaarlijk?” vroeg de man, met kleine, hoge stem.
„Ze zijn knap, daar in het ziekenhuis,” zei hij ontwijkend. „Ze kunnen haar er door halen.”
In de tijd, dat de wagen werd klaargemaakt, liep Joseph naar huis om Dina te waarschuwen. Toen hij terug kwam, vond hij paard en wagen al klaar staan; in de slaapkamer stond de boer gebukt over de zacht kreunende vrouw.
„Hoe moet het nou?” vroeg de boer hulpeloos. „Ze kan niet opstaan.”
Met ervaren hand wikkelde Joseph haar in en
80