Het kind, bleek en stralend, onderging de smartelijke vreugde van plotselinge volwassenheid. De man, gericht op ieder geluid in de ruimte van hun verblijf, hoorde de korte bevelen, de voetstappen van het kind en de vreemde dokter, het ritselen van het stro en het gedempte kreunen van zijn vrouw. Joseph zelf, volkomen geconcentreerd op wat er gebeurde en wat hem te doen stond, wist voortdurend, onder zijn handelingen door, dat hier méér geboren werd dan een kind alleen.
Tegen de morgen, nog vóór de schemering doordrong tot de donkere ruimte, trad er een pauze in. Toen Joseph zag, dat de vrouw indoezelde zonder door nieuwe weeën te worden wakkergeschrikt, nam hij de lantaren van het meisje over en voerde haar bij de hand naar een hoop stro.
„Ga wat slapen, Chaia,” zei hij. „We kunnen allen even uitrusten.”
„Wanneer wordt het kind geboren?” vroeg ze. „Nog niet. Ik roep je, als ik je hulp weer nodig heb. Je bent dapper.”
Hij dekte haar met een paardedeken toe, toen ze met een zucht in het stro wegzonk. Ze viel dadelijk in slaap. Toen ging hij met langzame stappen naar de man toe.
„We kunnen allen wat rusten,” zei hij. „Probeer ook te slapen, zoals het kind.”
De man schudde het hoofd.
69