En toen de boer zich verslagen omkeerde:
„Maar het is goed van je, dat je hebt willen hel-PeI1*
Op de deel zag hij, hoe de blinde man bij de hoop stro was neergeknield en zijn grote hand op het voorhoofd van de vrouw legde. Ook het kind was uit de hoek te voorschijn gekomen.
„Ze lijdt,” zei de man.
„Ik zal haar helpen,” zei Joseph. „En - hij wendde zich, met een plotselinge inval, tot het kind,-„en jij zult haar helpen.”
„Ik?”
„Jij, kind. Hoe heet je? Chaia? Luister goed, Chaia. Wat hier met je moeder gebeurt, gebeurt met alle vrouwen in de wereld, als ze een kind krijgen. Met jou zal het ook gebeuren, als je groot wordt en een kind krijgt. Het is zo natuurlijk als - als God zelf. Daarom kun jij me helpen, zo goed alsof je een volwassen vrouw bent. Wil je me helpen?”
De ogen van het meisje werden groot en glanzend.
„Ja,” zei ze.
„Wil je me helpen, vuur te maken en water te koken, en me aangeven, wat ik vraag, en de lantaren voor me omhoog houden? En mijn taal verstaan?”
»Ja.”
Er sloop op dat ogenblik een vermoeden van geluk binnen op de deel. Tussen de weeën ontspande zich het gezicht van de vrouw, omdat ze geholpen werd. 68