korte vragen, waar de vrouw een fluisterend, soms kreunend antwoord op gaf. Toen stond hij op.
„Ik ga linnen vragen en andere dingen bij de boerin,” zei hij tegen de man. „Ik breng ook een ketel mee. Maak intussen een vuur van het hout, dat hier ligt,” - en hij wees naar een hoek van de deel. De man volgde zijn vinger niet.
„Hier,” zei hij nog eens.
„Ik ben blind,” zei de man. Hij zei het zó stil en kort, dat Joseph niet dadelijk kon antwoorden. Hij dacht, dat hij vergeving moest vragen aan de blinde man van een vrouw, die vandaag over de grens was gekomen en op een hoop stro een kind moest krijgen, - vergeving voor zijn goede, geborgen leven.
„Ik ga de boerin halen,” zei hij alleen, en de man knikte.
Hij wist de weg in deze boerderij als in alle boerderijen, omdat hun brede, goede bouw overal dezelfde was. Zijn eigen olie-lantaren belichtte de glanzende gangen en deuren; hij klopte aan de deur, die van de woonkamer moest zijn, maar kreeg geen antwoord. Nee, natuurlijk, - hij had vergeten, dat het nacht was en dat de boer en boerin in hun slaapkamer moesten zijn. De brede wenteltrap voerde hem naar de gang met de slaapkamers en op goed geluk klopte hij ergens aan. Een slaperige mannenstem vroeg, wie daar was.
64