kon en wilde geven? Was dat zijn stil en gelaten dochtertje? Waar moest het heen, als kinderen tegen hun ouders opstonden, en als een meisje daarin gesteund werd door een jonge man, die niet haar verloofde en niet haar man was? Een paar maal opende hij de mond om een antwoord te geven, een beslissend antwoord zoals vroeger, dat haar het verder argumenteren onmogelijk zou maken, - maar hij sloot de mond weer en luisterde, - hij, de vader, luisterde naar zijn dochter!
„U moet me vrij laten. U hebt niet het recht, een gevangene van me te maken.”
„Recht?”
Het was zijn eerste woord, hees en gewrongen. Hij zei het nog eens ,„recht?”, - en toen gebeurde, wat hen beiden verslagen deed toekijken en toen, verschrikt, aan zijn zijde bracht: de harde mond bewoog een ogenblik onbeheerst, het baard-omlijste gezicht trilde, en achter de snel tevoorschijn gehaalde zakdoek huilde hij, - huilde Dina’s vader.
„Vader,” zei Dina zacht, „u moet niet huilen, omdat ik volwassen ben geworden.” En, opeens onzeker: „Zal ik moeder roepen?”
Hij schudde heftig het hoofd en herstelde zich wonderlijk snel.
„Je moeder? Nee. Ik kan het wel alleen met je af.”
Dina wendde zich om naar Joseph.
43