„Ik koop zo’n tweewieler,” had hij bij Josephs laatste bezoek aangekondigd. „Zo iets dat je zelf voorttrapt en dat toch veel vlugger gaat dan lopen. Je zit en je trapt, en de pakken met goed kun je er ook op binden; die hoef je niet op je rug te dragen. Je zult eens wat zien!”
Lina had toen bewonderend naar hem opgekeken; haar naar beweging en avontuur verlangende wezen had de verre mogelijkheden van zo’n heel nieuw voertuig vermoed, en haar appreciatie voor een man, die zulke ongekende dingen binnen de kring van het dagelijks gebruik wou halen, had duidelijk genoeg op haar gezicht gelegen. Ze hadden het alle vier gezien: de vader en moeder, de broer en de ondernemende jongen zelf. Ze hadden alle vier geweten, waar dit heen leidde: de ouders, die uit hun jeugd een andere voorstelling van geluk hadden overgehouden dan wat hier stond te beginnen, - de broer, zelf twee jaar jonger dan de zuster en nog niet aan een duidelijke voorstelling van geluk toe, - en de ondernemende jongen zelf, gevleid door haar bewondering en gewend aan concrete plannen en de uitvoering daarvan.
Dus nu kwam het er van. Zijn moeder leek niet erg blij er mee; hijzelf kon ook geen blijdschap voelen. Nou ja, als Lina er maar blij mee was.
„De zaak gaat goed, sinds vader het niet meer alleen doet. We moeten nu voor twee verdienen, -
27