voor, gedirigeerd te worden.” Toch liep hij gelaten achter hem aan en stond stil, als Joseph stilstond bij een klein wonder.
En weer, zonder dat hij het tegen kon houden, kwamen de vragen bij hem op en moest hij ze uitspreken. Hij herinnerde zich nu, welk antwoord verloren was gegaan in de wirwar van het moeras, en hardnekkig, zonder aanloop, vroeg hij het weer: „Zeg, streef jij nergens naar?”
Joseph bleef staan. Van zijn lengte uit keek hij neer op de korte, energieke gestalte van zijn tochtgenoot, met verbaasd-opgetrokken wenkbrauwen en een glimlach om de mond.
„Waarom wil je dat toch weten? Of ik streef... ergens naar? Als je wist hoe! Misschien met meer hartstocht dan jij denkt te streven naar de punten, die je wilt bereiken.”
„Waarnaar?”
„Ik stel me niet tevreden met veel kleine punten. Er is één groot eind.”
„En geloof je, dat je het bereikt?” Hij vroeg niet wat; hij zag, dat het niet te omschrijven was, maar dat Joseph het scherp-omlijnd vóór zich had. Voor het eerst hield een schroom hem terug van de vraag „wat”.
„Ja,” zei Joseph. „Ik bereik het zeker. Misschien ben ik dood, eer ik het bereikt heb, - maar dat is niet belangrijk. Ik bereik het.”
21