Dat de jongen niet kwaad werd om de vele onbescheiden vragen! Maar ook dat wou Barend weten: of hij kwaad te krijgen was.
„Heb je geen meisje gehad, - nooit? Gehad, bedoel ik, - hébben.”
„O, bedoel je dat? Nee.”
„Waarom niet?”
Joseph lachte.
„Wat een achterlijke dingen vraag je! Omdat ik haar niet ontmoet heb, natuurlijk.”
„Wil je er dan geen ontmoeten?”
„Wat heeft dat met willen te maken? Je ontmoet haar, of je ontmoet haar nog niet.”
Weer datzelfde: dat niet-streven. Hij glipte je tussen de vingers door.
„Om te hébben,” zei Barend langzaam, en hij wist, dat dit de proef was, hoe ver hij kon vragen, -„te hébben, bedoel ik, - hoef je niet te wachten tot je ‘haar’ ontmoet.”
„O, bedoel je dat? Nee, - dat wil ik niet.”
Hij was opgestaan.
„Ga je mee verder?”
Barend voelde zich gecommandeerd, - maar blijven zitten op zijn boomstronk, terwijl de ander daar vanuit de hoogte op je neerkeek, dat was nog groter vernedering. Hij stond wat lamlendig op en ging Joseph achterna.
„Ik ga nooit meer mee,” dacht hij. „Ik dank er
20