53
״Wat mooi, hè Moeder?” zei Eva, ״ik ken het wel. Zal ik het eens vertellen?”
״Straks,” zei Moeder, ״als ik klaar ben met koken, en als de pannetjes schoon zijn, en als Jaap zijn gezicht ook schoon is."
Jaap zat net zijn wijsvinger af te kluiven. ״Zoo," zei hij, ״nou is het schoon.”
En öf het schoon was! Want in het heele pan-netje was niets meer te zien.
Of Jaap ook kon helpen!
14. WAAROM HET POERIM IS.
״Nou begin ik,” zei Eva.
״Er was eens een koning. En die was erg rijk. Een heeleboel paleizen en stallen en tuinen en knechten. En een heeleboel koninginnen. Maar één koningin was het hoogste. En die heette Wasjti. En de koning heette Achasjwerousj.
En toen wou de koning al zijn moois aan de menschen laten zien.”
״Dat is opscheppen,” zei Jaap.
״Hè, je moet niet onderdehand praten. — Alle menschen kwamen kijken en mochten wat eten