51
Dat vonden Eva en Jaap een prettig werkje. ״Tingeling” ging een poosje later weer de bel ״Ga maar weer eens kijken,” zei Moeder tegen Eva. »Wat heb je het druk, hè?”
״Juist fijn!” zei Eva, en ze was al bij de deur. ״O, Moeder,” kwam ze even later terug, met een kleur, ״daar is een meneer met een witte jas en een taart, en die zegt, dat die taart voor hier is!” ״Zou iemand ons dat gestuurd hebben?” zei Moeder. ״Ik ga eens even kijken.”
Ja, hoor, iemand had die taart gestuurd. Moeder en Eva en Jaap schrokken ervan, zoo’n mooie was het.
״Zie je,” zei Moeder, toen ze weer bij ’t fornuis stond, ״dat doen nou alle Joden vandaag: elkaar lekkers sturen, omdat ze zoo blij zijn, dat het Poerim is.”
״Wat kookt u?” vroeg Jaap.
״Een heeleboel lekkere dingen. Allemaal ver-rassingen.”
״O, ik weet het al,” zei Jaap, ״Vrijdagavondsoep.” ״Ja,” zei Moeder, ״erge lekkere Vrijdagavond-soep. Maar verder moet je niet raden, want anders is het geen verrassing meer.”