IV
Met die hartmemorie kunnen en moeten we woeke-ren bij het godsdienstonderwijs. Wat de kinderen met liefde hebben mee-doorleefd, vergeten ze niet meer. En er is zoo veel in het Joodsche leven, wat de kin-deren met graagte indrinken; waar ze van gaan hou-den. Daar moeten we gebruik van maken. Hun hart moet vol worden van mooie herinneringen.
Daarom heb ik dit boekje geschreven.
Voor de onderwijzers, die het boekje in de klas zullen gebruiken, een paar opmerkingen.
Het is geen ״door-ren-boekje”. Dat wil zeggen: elk hoofdstukje kan niet doorgelezen worden zonder meer. Er moet over gepraat worden. Misschien zullen de kinderen wel met vragen komen; misschien ook niet* maar dan ״את פתח לומ. En de berochous, die erin voorkomen, moeten geleerd worden.
Nu kom ik op een moeilijk gebied: berochous leeren. Met of zonder vertaling? Ik zou zeggen zonder ver-taling, totdat ze genoeg Hebreeuwsch kennen om dc berochous zelf te begrijpen. Natuurlijk wèl met verklaring van den inhoud; voorzoover dat in het boekje niet is gebeurd, moet het mondeling aangevuld worden.
Als er onderwijzers zijn, die liever wèl de berou-chous laten vertalen, — goed. Maar dan vooral niet op de algemeen gebruikelijke manier. — Kent ge de too verspreuk: ״boroegeloofdattozijtgij”? Het is de toover-