42
״Vader, vindt u 't nou niet fijn, dat u al mag vasten ?”
״Niet zoo héél fijn. Want we vasten ook niet voor de pret.”
״Waarvoor dan?”
״Juist om te denken aan nare dingen, die vroeger gebeurd zijn. Want als je zoo’n ergen honger hebt, — dat is niet zoo’n prettig gevoel. En dan denk je er gauwer aan, hoe naar ze ’t hebben gehad vroeger, óók op den 10en Teiweis.”
״Wat was er toen gebeurd?”
״Héél nare dingen. De Joden woonden toen nog in ons land, ons Joodsche land, in...”
״Kenaan,” zei Eva. ״Weet ik wel: we staan altijd שמ נה ^שרה naar dien kant, omdat daar ons land s. Als je altijd maar zou doorloopen naar dien kant, zou je eindelijk in Kenaan terecht komen, hè Vader?”
״Ja. En de hoofdstad van ons land...” ״Jerusalem,” zei Eva. Ze was er zoo trotsch op, dat ze de hoofdstad ook wist.
״Wat knap!” zei Vader. ״En op den 10en Tei-weis zijn er, héél vroeger, menschen gekomen om oorlog te maken met Jerusalem. En daardoor be