35
ברוך אתה יי אלהינו מי£־י העולם יאק5ר קךשנו ?מטותיו לצדנו לה־ליק נר של מכה:
Zou het lichtje dadelijk aangaan? Of — hè, wat een ongehoorzaam lichtje was dat! Het wou maar niet aan.
Tsss —• ssj — ja, hoor, nu was het aan.
״Nou ik,” zei Jaap.
Moeder zette Jacob’s menouro vlak voor zijn bedje en gaf hem het lichtje, dat voor knechtje speelde, — ״sjammosj” noemde Vader het, — in de hand.
En heel voorzichtig, en heel trotsch, en heel blij stak Jaap zijne eene lichtje aan.
Tsss — ssj — klaar!
״Niks moeilijk,” zei Jaap.
En met een erg roode kleur luisterde hij, hoe Vader en Moeder en Eva samen ״mongouz tsoer” zongen. "Wat een mooi wijsje was dat!
״De lichtjes mogen in een hoekje van de kamer blijven staan,” zei Moeder, ״en dan mag Jaap er naar kijken, maar dan gaan wij de kamer uit.”
Toen was Jaap alleen, — alleen met de lichtjes.