34
aan te maken. Zal ik er vanavond maar eens vijf aansteken.”
״O nee!” riep Eva. ״Dat weet U toch wel !Van-avond maar één.”
״Waarom?” vroeg Vader.
״Och, U weet het wat goed!” zei Eva. ״U doet taaar net of U het niet weet."
״Wat weet ik dan niet?”
״Dat het vanavond de eerste avond is, en dat je dan maar één lichtje opsteekt. En morgen twee, en overmorgen drie, en over-overmorgen vier, en dan vijf, en dan zes, en dan zeven, en dan acht....”
״En dan negen, en dan tien ” ging Vader
verder.
״Och nee!” lachte Eva, ״er zijn toch maar acht dagen!”
״Hè Vader,” zei Jaap, — en zijn stemmetje was al wat minder zacht dan in 't begin, — ״gaat U nou aansteken?”
״Ja, hoor,” zei Vader, ״nu begin ik.”
Jaap’s oogen keken nieuwsgierig vanuit zijn bedje naar Vaders menouro, en hij luisterde, hoe Vader berocho zei: