30
״Ik heb zoo’n keelpijn. Mijn keel doet zoo’n pijn.”
״Wat is dat?” vroeg Moeder. ״Je gaat toch niet ziek worden vlak voor Channoeko ? Laat mij eens in je keel kijken.”
Ja, hoor, Jaap had keelpijn. Moeder legde hem maar gauw weer in zijn bedje.
״Wat jammer,” zei Eva. ״Als Jaap nu maar met Channoeko weer beter is.”
״Ik hoop het,” zei Moeder. ״Maar ik ben bang van niet. Want keelpijn is niet zoo heel gauw over, en het is wel heel gauw Channoeko.”
Maar Jacob dacht niet erg veel na over Chan-noeko. Eigenlijk dacht hij heelemaal niet. Hij lag maar stil en zoet in zijn bedje, en zei niets.
Den heelen dag bleef hij zoo liggen, en den volgenden dag ook.
״Morgenavond is het al Channoeko,” zei Vader. ״Ik denk, dat Jaap dan nog niet beter is.”
״Maar hij mag toch wèl zijn kaarsje aansteken, hè Vader?” vroeg Eva.
״Ja,” zei Vader, ״we zullen op zijn slaapkamer aansteken. Maar luister eens, Eva. Weet je nog van verleden jaar, den eersten avond Channoeko ?”