6
״Maar nu zal ik je eens vertellen, hoe een écht Joodsch jongetje zijn arbang-kanfous aandoet. Zoo over je hansop heen is het maar voor een grapje. Eerst moet Moeder je flink was־ schen, en je tandjes poetsen, en een beetje aan-
kleeden ”
״O nee!” riep Jaap. ״Moeder kleedt me nóóit aan. Dat doe ik zelf!”
״Och!” zei Vader. ״Wat dom dat ik daar niet aan dacht. Nu: dan moet je je zélf aankleeden; maar je trui moet je nog uitlaten. En als je dan heelemaal schoongepoetst bent, moet je weer hier komen. En dan zullen we samen eens kijken, hoe we dat jasje aandoen.”
״Nou vergist u u weer!" zei Jaap. ״Het is een arbang-kanfous.”
Toen ging hij gauw met Moeder naar de slaap-kamer.
״Ja,” zei Moeder onder ’t wasschen, ״om zoon mooie arbang-kanfous aan te hebben, moet je heel schoon zijn. Want een jongetje met ongepoetste tanden en ongewasschen handen kan toch geen Jóódsche jongen zijn?”
״Nou ben ik klaar,” zei Jacob. En met zijn trui