haar pop zóó maar naai-de*
Maar pop huil-de niet*
En daar-om huil-de zij ook maar niet* „Zie-zoo/' zei me-vrouw „Nu is ze be-ter*
Nu komt er geen bloed meer uit*
Zie je wel?
En zal ik je nu e-ven naar huis bren-gen?” „Hoeft niet/' zei Lies*
„Ik zal pop wel bren-gen*”
„Goed/1 zei me-vrouw*
„Draag jij met één hand-je de pop*
En geef mij het an-de-re hand-je*
Dan stap-pen we leuk met z'n drie-tjes naar huis*”
En öf het leuk was*
Lies had me-vrouw zóó veel te ver-tel-len on-der-weg!
„Dag!” zei ze bij de deur van Moe-ders huis*