8
„Mijn pop is zoo ziek/' zei Lies»
Ze moest bij-na hui-len*
Maar ze hield zich flink*
„Kijkt u maar, hoe ziek*
Al-le-maal bloed/'
„Och, wat erg!” zei me-vrouw*
„Weet je wat?
Er is nu ie-mand an-ders bij dok-ter in de ka-mer*
Maar ik heb ook wel een beet-je ge-leerd van be-ter ma-ken*
Mis-schien kan ik pop wel be-ter maken/'
„O, wat heer-lijk/' lach-te Lies;
Toen ging ze met me-vrouw mee in de ka-mer*
Daar stond het naai-mand-je*
Me-vrouw nam een naald en een draad* Ze naai-de het gaat-je dicht*
Lies vond het wel naar, dat me-vrouw